Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·pel op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opstapelen

stapel (...) op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opstapelen
    • Ik stapel op. 
  2. gebiedende wijs van opstapelen
    • Stapel op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opstapelen
    • Stapel je op?