• stag·ne·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stilstaan’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse stagner (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stagneren
stagneerde
gestagneerd
zwak -d volledig

stagneren

  1. ergatief niet langer voortbewegen of vooruitgaan, tot stilstand komen
    • Het gevaar is dat de economie opnieuw zal stagneren. 
99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]