Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • springt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afspringen

springt af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspringen
    • Jij springt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspringen
    • Hij springt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afspringen
    • Springt af! 


Gangbaarheid