Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spreek·les
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spreekles spreeklessen
verkleinwoord spreeklesje spreeklesjes

Zelfstandig naamwoord

de spreeklesv / m

  1. een les waarin men leert spreken
    • In het lokaal naast kleuterjuf Frouk Meinsma krijgen de andere zes kinderen van de klas intussen Nederlandse spreekles van horende leerkracht Loes van 't Hoff. Liplezend en soms gebruikmakend van het kleine beetje geluid dat ze nog via hun gehoorapparaten kunnen opvangen, breiden ze hun woordenschat uit met begrippen als licht en donker, slapen en wakker zijn. [2] 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen