spraakleraar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spraak·le·raar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van spraak en leraar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spraakleraar | spraakleraars spraakleraren |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de spraakleraar m
- (onderwijs) (beroep) paramedicus die spraakles geeft
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord spraakleraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.