Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spook·te uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitspoken

spookte uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitspoken
    • Ik spookte uit. 
    • Jij spookte uit. 
    • Hij, zij, het spookte uit. 


Gangbaarheid