Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sper·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sperring sperringen
verkleinwoord sperrinkje sperrinkjes

Zelfstandig naamwoord

de sperringv

  1. het wijd openen van de mond of de ogen
  2. het afsluiten
  3. de uitbreiding

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen