speeltijd
- speel·tijd
- samenstelling van speel ww en tijd [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | speeltijd | speeltijden |
verkleinwoord |
de speeltijd m
- de tijd dat men mag spelen op school
- Helaas was na een kwartiertje de speeltijd weer voorbij en moesten we weer hard werken aan de rekentoets.
- de tijd dat een wedstrijd duurt, de tijd dat een speler in een wedstrijd speelt
- Kramer vliegt boven iedereen uit, knikt zijn voorhoofd tegen de bal: 3-3. Het doelpunt is de laatste goal - qua speeltijd - ooit gemaakt in eredivisie, meldde sportdatabureau Gracenote. [2]
- Het woord speeltijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speeltijd" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 27 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be