Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speelt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afspelen

speelt af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspelen
    • Jij speelt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspelen
    • Hij speelt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afspelen
    • Speelt af! 


Gangbaarheid