• spar·ke
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord sparka.
Naar frequentie 45179
vervoeging
onbepaalde wijs sparke
tegenwoordige tijd sparker
verleden tijd sparket
sparka
voltooid
deelwoord
sparket
sparka
onvoltooid
deelwoord
sparkende
lijdende vorm sparkes
gebiedende wijs spark
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

sparke

  1. overgankelijk schoppen
  2. overgankelijk iemand uit zijn baan wippen, ontslaan
  3. onovergankelijk, (verkeer) met een stepslee op tocht gaan
  • [1]: spenne
  • [1]: støte til med foten
  • [3]: sparke til skolen
met een stepslee naar school rijden
  • [1]: (om hesten) sparke bakut
(van parden) bokken
  • [1]: sparke bein under en
iemand een beentje lichten
  • [1]: sparke fotball
kicken
voetbal spelen
voetballen


  • spar·ke
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord sparka.
vervoeging
onbepaalde wijs sparke
sparka
tegenwoordige tijd sparkar
verleden tijd sparka
voltooid
deelwoord
sparka
onvoltooid
deelwoord
sparkande
lijdende vorm sparkast
gebiedende wijs spark
sparka
sparke
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

sparke

  1. overgankelijk schoppen
  2. overgankelijk iemand uit zijn baan wippen, ontslaan
  3. onovergankelijk, (verkeer) met een stepslee op tocht gaan
  • [1]: spenne
  • [1]: støyte til med foten
  • [1]: Hesten sparka bak.
Het paard bokte.
  • [3]: sparke på det glatte føret
met een stepslee op gladde sneeuw rijden
  • [1]: sparke fotball
kicken
voetbal spelen
voetballen
  • [1]: sparke imot
verzet bieden
  • [2]: bli sparka oppover
vanuit een positie verwijdert worden om een ​​hogere (maar minder belangrijke) positie te krijgen (op een betere zijspoor gezet worden)

sparke

  1. gebiedende wijs van sparka

sparke

  1. gebiedende wijs van sparke