spahi
  • spa·hi
  • uit het Turks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spahi spahi's
verkleinwoord

de spahim

  1. (militair) Turkse ruiter
     Tenslotte richtte een spahi zijn lange lans op Lubomirski's buik, reed met een vaart naar voren, doorboorde zijn slachtoffer en stootte de graaf van zijn paard zodat hij zijn sleutelbeen brak.[2]


  1. spahi op website: Etymologiebank.nl
  2. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073