• som·mer·hus
  • Samenstelling van de Deense zelfstandige naamwoorden sommer en hus
Naar frequentie 14796
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sommerhus     sommerhuset     sommerhuse     sommerhusene  
genitief   sommerhus'     sommerhusets     sommerhuses     sommerhusenes  

sommerhus, o

  1. (bouwkunde) zomerhuis
    «Familie fandt skjulte kameraer i lejet sommerhus»
    Familie vond verborgen camera's in een gehuurd zomerhuis


  • som·mer·hus
  • Samenstelling van de Noorse zelfstandige naamwoorden sommer en hus
Naar frequentie 22392
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sommerhus     sommerhuset     sommerhus     sommerhusa
sommerhusene  
genitief   sommerhus'     sommerhusets     sommerhus'     sommerhusas
sommerhusenes  

sommerhus, o

  1. (bouwkunde) zomerhuis

sommerhus, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van sommerhus