sofist
- so·fist
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘die scherpzinnige drogredenen aanvoert’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1621 [1] met het achtervoegsel -ist [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sofist | sofisten |
verkleinwoord | - | - |
de sofist m
- Beoefenaar van het sofisme:
- Griekse filosoof in de tweede helft van de 5e eeuw v.Chr., die de filosofie op de praktijk toepaste
- iemand die scherpzinnige drogredenen aanvoert
- Het woord sofist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sofist" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sofist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sofist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be