snoerde af
- Geluid: snoerde af (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsnurdə ˈɑf / (3 lettergrepen)
- snoer·de af
vervoeging van |
---|
afsnoeren |
snoerde (…) af
- enkelvoud verleden tijd van afsnoeren
- Ik snoerde af.
- Jij snoerde af.
- Hij, zij, het snoerde af.
- Ik snoerde af.
- Het woord 'snoerde af' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.