snipper
- snip·per
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snipper | snippers |
verkleinwoord | snippertje | snippertjes |
de snipper m
- een klein, plat stukje van betrekkelijk zacht materiaal als papier en hout
- Ik heb dat briefje verscheurd en de snippers uit het raam gegooid, je zult er geen snipper van terugvinden.
vervoeging van |
---|
snipperen |
snipper
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snipperen
- Ik snipper.
- gebiedende wijs van snipperen
- Snipper!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snipperen
- Snipper je?
- Het woord snipper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snipper" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be