snipperen
- snip·pe·ren
- In de betekenis van ‘tot snippers snijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snipperen |
snipperde |
gesnipperd |
zwak -d | volledig |
snipperen
- in kleine stukjes snijden van voedsel
- Hij snipperde de ui en moest daarbij erg huilen.
- korte periode vrij nemen van het werk
- Gisteren heeft hij een dag gesnipperd om naar de tentoonstelling te kunnen gaan.
- Het woord snipperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snipperen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "snipperen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be