snaaien
- snaai·en
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘stelen’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
- Herkomst: Bargoens [2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snaaien |
snaaide |
gesnaaid |
zwak -d | volledig |
snaaien
- (Jiddisch-Hebreeuws) pikken
- (Jiddisch-Hebreeuws) lekker eten
de snaaien mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord snaai
- Het woord snaaien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snaaien" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "snaaien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ snaaien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be