sluimer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- slui·mer
Woordherkomst en -opbouw
- zn: naamwoord van handeling van sluimeren ww (zonder -en) [1]
- ww: sluimeren ww zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sluimer | sluimers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de sluimer m
- (biologie) lichte slaap
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sluimeren |
sluimer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sluimeren
- Ik sluimer.
- gebiedende wijs van sluimeren
- Sluimer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sluimeren
- Sluimer je?
Gangbaarheid
- Het woord sluimer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sluimer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be