slop
- slop
- In de betekenis van ‘steeg’ voor het eerst aangetroffen in 1381 [1]
- Afgeleid van de werkwoordstam van sluipen.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slop | sloppen |
verkleinwoord | slopje | slopjes |
het slop o
- een voetgangerssteegje of stoepgangetje tussen woningen
- Er is maar een nauw slopje tussen ons huis en dat van de buren.
- Het woord slop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slop" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "slop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weiland, Pieter (1810). Nederduitsch taalkundig woordenboek: S, deel 8, p. 482. Uitg.: Allart.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be