• slem·pe·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord slemperij slemperijen
verkleinwoord

de slemperijv

  1. de keer dat men teveel drinkt en eet
     “Wij vieren hier het BOERRRRgondische carnaval!” schreeuwt de gids. En dat doen hij en zijn voorgangers al sinds 1882, toen de kerk, bij monde van monseigneur Godschalk en gesteund door de gegoede burgerij, pogingen ondernam de volkse feestgangers de mond te snoeren en de ‘slemperijen’ uit te bannen.[2]
53 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Het feest van de omgekeerde wereld” (12/02/2010), HP de Tijd
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be