• sleep uit
vervoeging van
uitslepen

sleep uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitslepen
    • Ik sleep uit. 
  2. gebiedende wijs van uitslepen
    • Sleep uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitslepen
    • Sleep je uit? 
vervoeging van
uitslijpen

sleep uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitslijpen
    • Ik sleep uit. 
    • Jij sleep uit. 
    • Hij, zij, het sleep uit.