slechtziendheid
  • slecht·ziend·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord slechtziendheid
verkleinwoord

de slechtziendheidv

  1. (medisch) het niet goed kunnen zien
     In de week waarin het Oogfonds de aandacht vraagt voor blind- en slechtziendheid, zette Liesbeth op haar werk een parcours uit. Hieronder daagt ze haar collega's uit om een stukje, slechtziend, te lopen:[1]
     Ouweneel leerde Joshua kennen nadat zijn dochter de gebedgenezer in Lagos had bezocht. "Zij werd genezen van onvruchtbaarheid, mijn kleindochter van slechtziendheid." Joshua liet Ouweneel tijdens de massale genezingsdiensten naast hem lopen, zodat die alles goed kon zien. "Ik heb genezingen gezien die menselijk gezien onmogelijk waren. Zo bracht een zwangere vrouw van wie de baby in stuitligging lag, het kind voor mijn ogen vlot en gezond ter wereld. Dat soort dingen kun je niet faken."[2]
  1.   Weblink bron
    Raquel Schilder
    “Liesbeth laat haar collega's ervaren hoe het is om (bijna) blind te zijn” (Zondag 23 juni 2019, 11:33), NOS
  2.   Weblink bron “Invloedrijke en controversiële predikant T.B. Joshua overleden” (Maandag 7 juni 2021, 14:43), NOS