• slap·jes

slapjes

  1. krachteloos, zonder overtuiging
    • Een suffe wind deed loof en twijgen slaapverwekkend deinen en schommelen; vogels murmelden slapjes, als van warmte verdoofd. [2]
stellend
onverbogen slapjes
verbogen (alleen
predicaat)

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

  1. vrij zwak
    • 'De vlaschaard' is tot in de puntjes verzorgd als een kunstwerk, 'Rozeke' hier en daar wat slordig zoals het leven. En het einde is maar slapjes. Het einde van 'De vlaschaard' is grandioos. [3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]