• slaap·drank
enkelvoud meervoud
naamwoord slaapdrank slaapdranken
verkleinwoord slaapdrankje slaapdrankjes

de slaapdrankm [1]

  1. (farmacologie) een vloeibaar slaapmiddel
     Voor ze naar bed ging, heeft ze een fles met een slaapdrank gereedgezet, om haar opstaan in de nacht verklaarbaar te maken.[2]
     Aanstaand biograaf Lucien Custers schrijft over de tragedie van 1904: na een conflict op het Doetinchems Gymnasium (dat de landelijke pers haalde) neemt Dèr Mouw een flesje chloraal in, een sterke slaapdrank, in de hoop dat hij het niet overleeft.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  3.   Weblink bron “Dèr Mouw was twee keer bijna dood” (10 december 2011), de Volkskrant