• skjønn·heit
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skjønnheit     skjønnheita
bijvorm: skjønnheiti  
  skjønnheiter     skjønnheitene  

skjønnheit v

  1. schoonheid
  2. een schoone persoon, in het bijzonder een vrouw