sinjoorke
Niet te verwarren met: Sinjoorke |
- sin·joor·ke
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sinjoorke | |
verkleinwoord |
het sinjoorke o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord sinjoor
- ▸ Hoe heet jij?’
‘Joris.’
‘En verder?’
In die tijd vond ik het nog belangrijk om te weten uit wat voor familie iemand kwam. Hij wierp het hoofd in de nek en schaterde.
‘Verder niks. Mijn vader is de blauwe hemel daarboven, mijn moeder de warme bruine aarde. Soms, als de schipper een goeie bui heeft, noemt-ie me het sinjoorke.’
Dat kon ik me voorstellen. Met zijn donkere ogen en zwarte haren had hij iets zuidelijks over zich.[1]
- ▸ Hoe heet jij?’
- Het woord 'sinjoorke' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Stad in de storm”, voorbeeldtekst (1979), Lemniscaat, Rotterdam, ISBN 9789060693971, p. 12