Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Sinjoorke


  • sin·joor·ke
enkelvoud meervoud
naamwoord sinjoorke
verkleinwoord

het sinjoorkeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord sinjoor
     Hoe heet jij?’
    ‘Joris.’
    ‘En verder?’
    In die tijd vond ik het nog belangrijk om te weten uit wat voor familie iemand kwam. Hij wierp het hoofd in de nek en schaterde.
    ‘Verder niks. Mijn vader is de blauwe hemel daarboven, mijn moeder de warme bruine aarde. Soms, als de schipper een goeie bui heeft, noemt-ie me het sinjoorke.’
    Dat kon ik me voorstellen. Met zijn donkere ogen en zwarte haren had hij iets zuidelijks over zich.
    [1]
  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Stad in de storm”, voorbeeldtekst (1979), Lemniscaat, Rotterdam, ISBN 9789060693971, p. 12