shorttracken
  • short·trac·ken
  • uit het Engels

shorttracken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
shorttracken
shorttrackte
geshorttrackt
zwak -t volledig
  1. (sport) schaatsen op een baan van 111,11 m lengte die is uitgezet op een ijshockeyveld
    • Je kan wel altijd in de marge blijven shorttracken, maar je moet een keer toeslaan. [1] 
    • Deze sporters komen uit in langebaanschaatsen (20), shorttrack (10), snowboard freestyle (2), snowboard alpine (1) en skeleton (1). Nederland heeft 34 plekken in Pyeongchang, maar Jorien ter Mors doet behalve aan langebaanschaatsen ook mee aan het shorttracken. [2] 
    • ,,Maar na de EK shorttrack eerder deze maand in Dresden durf ik er wel twee bij op te tellen. De onvoorspelbaarheid is echter groot bij het shorttracken. [3] 
90 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]