schuursel
- schuur·sel
- Naamwoord van handeling van schuren met het achtervoegsel -sel[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuursel | |
verkleinwoord |
het schuursel o
- het fijne stof dat vrijkomt bij schuren
- Louis had een toets uit het manuaal gelicht en schuurde die voorzichtig. ‘Goed zo?’ vroeg hij. Hij aaide het schuursel van de toets en toonde hem aan zijn vader. [2]
- Het woord schuursel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuursel" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ DBNL (1988)–Paul Meeuws: Badhuis in de sneeuw geraadpleegd 23-11-2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be