• schrooi·en
  • Komt van het Middelnederlandse scroden (snijden).
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schrooien
schrooide
geschrooid
zwak -d volledig

schrooien

  1. besnoeien, afsnijden
  2. overgankelijk (leerbewerking) met behulp van een sneldraaiend freesmes bijwerken van de kanten van de zool en de hak
    • Die schoenen moeten nog geschrooid worden. 
  3. (klompenmakerij) het met draaiende bewegingen verder uitboren van het gat in de klomp
  4. (scheepvaart) het laden van rondhout
  5. overgankelijk vaten of andere rolronde voorwerpen met behulp van touwen die er los omgeslagen zijn langs schuine liggers aflaten of ophalen
  6. inergatief zijwaarts afwijken of afglijden

de schrooienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schrooi
42 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be