schrooien
- schrooi·en
- Komt van het Middelnederlandse scroden (snijden).
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schrooien |
schrooide |
geschrooid |
zwak -d | volledig |
schrooien
- besnoeien, afsnijden
- overgankelijk (leerbewerking) met behulp van een sneldraaiend freesmes bijwerken van de kanten van de zool en de hak
- Die schoenen moeten nog geschrooid worden.
- (klompenmakerij) het met draaiende bewegingen verder uitboren van het gat in de klomp
- (scheepvaart) het laden van rondhout
- overgankelijk vaten of andere rolronde voorwerpen met behulp van touwen die er los omgeslagen zijn langs schuine liggers aflaten of ophalen
- inergatief zijwaarts afwijken of afglijden
de schrooien mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schrooi
- Het woord 'schrooien' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrooien" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be