Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schrik·te te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugschrikken

schrikte terug

  1. enkelvoud verleden tijd van terugschrikken
    • Ik schrikte terug. 
    • Jij schrikte terug. 
    • Hij, zij, het schrikte terug. 
Synoniemen


Gangbaarheid