schouwer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schou·wer
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van schouwen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schouwer | schouwers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de schouwer m
- iemand die schouwt
Hyponiemen
Bijvoeglijk naamwoord
schouwer
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van schouw
Gangbaarheid
- Het woord schouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schouwer" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be