• schou·der·doek
enkelvoud meervoud
naamwoord schouderdoek schouderdoeken
verkleinwoord

de schouderdoekm

  1. (kleding) doek die men over de schouders draagt
     Maar alles wat u op uw manier hebt ingezouten, is zo goed dat moeder zegt dat zij het nergens zo gegeten heeft, voegde zij er met een glimlach aan toe, terwijl zij Agafja Michajlovna's schouderdoek gladstreek.[1]
     Een paar jaar geleden hebben we nog een partij schouderdoeken voor Staphorst geleverd, iets wat we meer dan honderd jaar gedaan hebben. En voor Spakenburg maakten we de lange geruite schort, en voor Volendam het oranje gestreepte schort.”[2]


  1. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  2.   Weblink bron
    Christine Stam-van Gent
    “Sits, grein en bombazijn” (1 januari 1970), Reformatorisch Dagblad