Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scho·tel·den voor
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorschotelen

schotelden (…) voor

  1. meervoud verleden tijd van voorschotelen
    • Wij schotelden voor. 
    • Jullie schotelden voor. 
    • Zij schotelden voor. 

Gangbaarheid