• scho·tel voor
vervoeging van
voorschotelen

schotel voor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorschotelen
    • Ik schotel voor. 
  2. gebiedende wijs van voorschotelen
    • Schotel voor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorschotelen
    • Schotel je voor?