• schoon·maak·ploeg
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonmaakploeg schoonmaakploegen
verkleinwoord

de schoonmaakploegv / m

  1. een groep mensen die samen iets gaat reinigen
    • „Zondagavond waren we terug, maandag heb ik een schoonmaakploeg mijn penthouse in Eindhoven laten uitmesten en diezelfde avond stond de cameraploeg op de stoep.[1] 
    • „Het betreft een volledig te renoveren Rijksmonumentaal herenhuis met veel authentieke elementen aan de fraaie Molenstraat”, aldus de makelaar op Funda. Los van het feit dat de koper een schoonmaakploeg zal moeten laten aanrukken, zit er nog een addertje onder het gras. „Uitgangspunt bij deze verkoop is dat het registergoed ’as is’ wordt verkocht en derhalve met alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen wordt verkocht en overgedragen in de (feitelijke) staat waarin het registergoed zich thans bevindt. Vanuit de zijde van de verkoper wordt dan ook geen garantie gegeven op welk vlak dan ook.”[2] 
  1. de Telegraaf WIMKE VAN DER VAART 26 dec. 2017
  2. de Telegraaf 13 jul. 2017