Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schil·dert af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afschilderen

schildert (…) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afschilderen
    • Jij schildert af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afschilderen
    • Hij schildert af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afschilderen
    • Schildert af! 

Gangbaarheid