Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schijn·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord schijntje schijntjes

Zelfstandig naamwoord

het schijntjeo dim. tant.

  1. een (te) klein bedrag
    • Op het gymnasium van mijn dochters wordt met veel trompetgeschal sport aangeboden: verzorgd door de sportclubs in de buurt, voor een schijntje. Mijn dochters hebben nu drie keer aan dat soort naschoolse activiteiten (Topscore genoemd) deelgenomen. [1] 
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

het schijntjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord schijn

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen