schelkoord
- Geluid: schelkoord (hulp, bestand)
- schel·koord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schelkoord | schelkoorden |
verkleinwoord | schelkoordje | schelkoordjes |
het schelkoord o
- touw waaraan men kan trekken om personeel d.m.v. een bel te laten weten dat men ze nodig heeft
- ▸ Mocht u iets nodig hebben, volstaat het aan het schelkoord te trekken dat naast de deur hangt. Ik wens u een aangenaam verblijf toe in Grand Hotel Europa.'[2]
- Het woord 'schelkoord' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17