• schel·koord
enkelvoud meervoud
naamwoord schelkoord schelkoorden
verkleinwoord schelkoordje schelkoordjes

het schelkoordo

  1. touw waaraan men kan trekken om personeel d.m.v. een bel te laten weten dat men ze nodig heeft
     Mocht u iets nodig hebben, volstaat het aan het schelkoord te trekken dat naast de deur hangt. Ik wens u een aangenaam verblijf toe in Grand Hotel Europa.'[2]