schelder
- schel·der
- naamwoord van handeling van schelden met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schelder | schelders |
verkleinwoord |
de schelder m
- iemand die scheldt
- ▸ Mensen uitschelden die jou uitschelden is van alle tijden, een klassieker, ik vond het zelfs wel iets nostalgisch hebben. Het echte probleem was dat die schelders werkelijk jaloers leken op Ribéry en zijn bordje krankzinnigheid. Bijna niemand moest er om lachen.[2]
- ▸ Rutte meent dat het incident vooral terugslaat op de PVV-voorman. "Als iemand u uitscheldt, dan is dat toch het probleem van de schelder?"[3]
- Het woord schelder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schelder" herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “De gouden biefstuk van Ribéry en Matthijs de Ligt streelt een stoofpot” (07/01/2019), HP de Tijd
- ↑ Weblink bron “Verbeet: Rutte had moeten stilvallen” (24-09-2011), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be