sapere

  1. weten


  • IPA: /ˈsa.pe.re/
  • Ontwikkeld uit Italisch *sapi- “onderscheiden”, uit Indo-Europees *sH1p-/*seH1p- “opmerken”. [1]
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
sapere sapĭō sapīvī -
derde vervoeging volledig
  1. smaken, smaak hebben
  2. weten, wijs zijn
  1. Michiel de Vaan
    “Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages” (2008), Brill, Leiden - Boston, p. 538-9