1. geurige, lichtgeel doorschijnende hars
  • san·drak
enkelvoud meervoud
naamwoord sandrak -
verkleinwoord - -

het sandrako

  1. geurige, lichtgeel doorschijnende hars, oorspronkelijk gewonnen uit de schors van de Tetraclinis articulata  , een cipres die in Noordwest-Afrika groeit, later ook uit de Australische bomen behorend tot het geslacht Callitris  
    • Keesje had een sandrakdoosje eenige malen open en dichtgeschroefd en, na door het deksel te hebben geblazen, weer voor zich gezet, omdat hij voor die geradeerde vlek, bij rijpelijk nadenken, geen sandrak noodig had. [3]
  • Sandrak werd vroeger gebruikt voor het maken van vernis en ook wel vermalen tot wit poeder om een plek waar met inkt geschreven tekst was weggeschrapt weer beschrijfbaar te maken.
5 % van de Nederlanders;
8 % van de Vlamingen.[4]