sandrak
- san·drak
- via Frans sandaraque van Latijn sandaraca.
Dit gaat oorspronkelijk terug op Oudgrieks σανδαράκη (sandarákè) "realgar, roodgekleurd mineraal bestaand uit arseensulfide". De tegenwoordige betekenis is ontstaan onder invloed van het Arabische naam سندروس [sandarūs] voor Tetraclinis articulata[1][2].
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sandrak | - |
verkleinwoord | - | - |
het sandrak o
- geurige, lichtgeel doorschijnende hars, oorspronkelijk gewonnen uit de schors van de Tetraclinis articulata , een cipres die in Noordwest-Afrika groeit, later ook uit de Australische bomen behorend tot het geslacht Callitris
- Keesje had een sandrakdoosje eenige malen open en dichtgeschroefd en, na door het deksel te hebben geblazen, weer voor zich gezet, omdat hij voor die geradeerde vlek, bij rijpelijk nadenken, geen sandrak noodig had. [3]
- Sandrak werd vroeger gebruikt voor het maken van vernis en ook wel vermalen tot wit poeder om een plek waar met inkt geschreven tekst was weggeschrapt weer beschrijfbaar te maken.
- Het woord 'sandrak' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sandrak" herkend door:
5 % | van de Nederlanders; |
8 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ sandrak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Maurik, J. vanKrates, een levensbeeld. 6e druk (1e druk 1885) Van Holkema & Warendorf, Amsterdam; p. 50; geraadpleegd 2018-07-10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be