• sa·men·stel·lend
vervoeging van: samenstellen
verbogen vorm: samenstellende

samenstellend

  1. onvoltooid deelwoord van samenstellen
stellend
onverbogen samenstellend
verbogen samenstellende
partitief samenstellends

samenstellend

  1. een deel uitmaken van en een bijdrage leveren aan een groter geheel
    • 'Solidariteit is een woord dat uit het woordenboek dreigt te verdwijnen', zei paus Franciscus. 'Er moet solidariteit komen tussen alle samenstellende delen van de samenleving', zei de paus tot besluit. [1] 
    • Ten einde aan deze wensen tegemoet te komen, zou het aanbeveling verdienen de zgn. hospitaalpyjama, die een effen blauwe kleur heeft, te verstrekken en de onderlinge verhouding van de samenstellende delen der pyjama nader vast te stellen. [2] 



  1. Tubantia 21-03-14 Paus laakt systeem dat niet in staat is banen te creëren
  2. HP de Tijd 13/11 | 2009 door:Mark Traa De papieren tijger