sabberaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sab·be·raar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van sabberen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sabberaar | sabberaars |
verkleinwoord | sabberaartje | sabberaartjes |
Zelfstandig naamwoord
de sabberaar m
- iemand die sabbert
- Wat ben jij toch een sabberaar.
Schrijfwijzen
Gangbaarheid
- Het woord 'sabberaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.