ryd
- uit het Oudnederlands: rīth "beek, waterloop, stroom" afgeleid van het werkwoord rithan "stromen" dat weer terug kan gaan op Germaans: *rīþ "waterloop" en Proto-Indo-Europees: *ri- "stromen"[1][2]; cognaat met het Duits -riede "beek"
- rijt, watergeul in (voormalig) buitendijks gebied in Friesland en Groningen
- meervoudsvorm: riden
- dwersryd
- sylsryd
- Iester Ryd