ruziënd
- ru·ziënd, ru·zi·end
vervoeging van: | ruziën |
verbogen vorm: | ruziënde |
ruziënd
- onvoltooid deelwoord van ruziën
- attributief gebruikt
- De agent liep op het ruziënde tweetal af.
- bijwoordelijk gebruikt
- Ruziënd gingen we uit elkaar.
- Het woord ruziënd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.