• run·der·tjes
  •  rund zn  met het achtervoegsel -er en de uitgang -s

de rundertjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord rund
     De veestapel van boer Ter Heegde is namelijk uitgebreid met drie kalveren, (een stiertje en twee rundertjes van het vrouwelijk geslacht), iets wat nou niet dagelijks voorkomt.[1]
  1.   Weblink bron Kalverdrieling ligt Betske 4 nog zwaar op de maag in: Tubantia, jrg. 98 nr. 38 (14 februari 1969), Van der Loeff, Enschede, p. 9 kol. 2/3