Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rot·vis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rotvis rotvissen
verkleinwoord rotvisje rotvisjes

Zelfstandig naamwoord

de rotvism

  1. (visserij) puitaal, aalkwab
  2. (spreektaal) waterdier waar men afkeer van heeft
     De brede straten waar de Europeanen woonden, de vismarkt waar 's avonds de laatste rotvis voor een appel en een ei verkocht werd aan de armen, de Spaanse school waar jongetjes in zwarte schorten lawaaiig speelden tot het donker werd.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Marleen Slob
    Ernst & Mijmering : Over Dola de Jong in: Lust en Gratie. (herfst 1996), Stichting Lust en Gratie, Amsterdam, p. 116