rookte pijp
- Geluid: rookte pijp (hulp, bestand)
- IPA: / ˈroktə ˈpɛip / (3 lettergrepen)
- rook·te pijp
- uit rookte (werkwoord) en pijp (zelfstandig naamwoord), hiertussen kunnen nog andere woorden staan
vervoeging van |
---|
pijproken |
rookte (…) pijp
- enkelvoud verleden tijd van pijproken
- Ik rookte pijp.
- Jij rookte pijp.
- Hij, zij, het rookte pijp.
- Men zette zich aan tafeltjes, dronk wijn en rookte pijp. [1]
- Ik rookte pijp.
- Het woord 'rookte pijp' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Rooy, P. deRepubliek van rivaliteiten. Nederland sinds 1813. 2e druk (2005) Mets & Schilt, Amsterdam; ISBN 90 5330 426 6; p. 42; geraadpleegd 2018-10-17