Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rookt pijp
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
pijproken

rookt (…) pijp

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijproken
    • Jij rookt pijp. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijproken
    • Hij rookt pijp. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pijproken
    • Rookt pijp! 
    • Hij rookt pijp en brengt de meeste tijd door op het toilet, naar het schijnt. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen