[2] De kinderen zitten rondom de tafel.


  • rond·om

rondom

  1. in de buurt van, ongeveer tijdens
    • Rondom kerst is er vaak sneeuw. 
  2. een plaats omcirkelend
    • Rondom het stadhuis zijn een aantal bloemenwinkels. 
  3. betrekking hebbend op iets
     Vervolgens duurt het drie maanden voor je alles rondom visums en vergunningen hebt uitgezocht.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]