[2] De kinderen zitten rondom de tafel.
  • rond·om

rondom

  1. in de buurt van, ongeveer tijdens
    • Rondom kerst is er vaak sneeuw. 
     In de maanden rondom mijn operatie werd ik omringd door lieve vrienden die bloemen stuurden, eten kookten en lieve berichtjes stuurden.[4]
     Mensen denken dat het tussen twaalf en twee op z'n heetst is, maar rondom een uur of vier' is de zon pas echt killing - vooral als er geen boom te bekennen is en de aarde alle warmte van de dag heeft geabsorbeerd.[4]
  2. een plaats nauw omcirkelend
    • Rondom het stadhuis zijn een aantal bloemenwinkels. 
     'Verdomme, waar is Vincenzo?' Met een aan razernij grenzende woede been ik de trap af naar het café, waar inmiddels een dozijn mannen en een vrouw rondom de router staan.[4]
  3. betrekking hebbend op iets
     Vervolgens duurt het drie maanden voor je alles rondom visums en vergunningen hebt uitgezocht.[5]
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]